Prinsjesdag 2024
Prinsjesdag 2024
Dit artikel verscheen eerder in onze HBK nieuwsbrief
Afgelopen dinsdag heeft het nieuwe kabinet Schoof haar eerste begrotingsplan gepresenteerd. Net als de afgelopen jaren stelt ook dit nieuwe kabinet ons enigszins teleur met een, naar onze mening, karig Belastingplan. Opvallend is vooral het terugdraaien van bepaalde maatregelen die vorig jaar zijn ingevoerd. Wil dat zeggen dat alles negatief is? Niet persé…
Net als ieder jaar presenteren wij u graag de belangrijkste punten van het Belastingplan en geven wij aan waar de plannen u eventueel privé dan wel zakelijk kunnen raken. Heeft u na het lezen nog vragen of wilt u weten wat voor u de beste strategie is? Zoals altijd voorzien wij u graag van heldere antwoorden en scherp advies.
Inkomstenbelasting
Aanpassing tarief box 1 en derde schijf jonger dan de AOW leeftijd
Het belastingtarief in de eerste schijf wordt met ingang van 2025 verlaagd naar 35,82% (2024: 36,97%). Dit geldt voor inkomens tot € 38.441. Het belastingtarief voor inkomens in de tweede schijf vanaf € 38.441 tot € 76.817 bedraagt vanaf 2025 36,97%. Vanaf komend jaar komt er dus ook een derde schijf; inkomens vanaf € 76.817 betalen een tarief van 49,50%.
De bovengenoemde tarieven zijn inclusief de premie volksverzekeringen.
Aanpassing tariefschijf AOW gerechtigden geboren vanaf 1946 en vóór 1946 vanaf 2025
Grens schijf 1 – 17,92% inkomens tot € 38.441 (geboren vanaf 1946)
Grens schijf 1 – 17,92% inkomens tot € 40.502 (geboren vóór 1946)
Grens schijf 2 – 37,48% inkomens tot 76.817
Grens schijf 3 – 49,50% inkomens vanaf € 76.817
Aanpassing (belangrijkste) heffingskortingen
Algemene heffingskorting
De algemene heffingskorting geldt voor iedere belastingplichtige. De korting op het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting bedraagt maximaal € 3.068 (2024: € 3.362) bij een inkomen uit werk en woning tot € 28.406 (2024: € 24.812). Boven dit inkomen wordt de korting afgebouwd met 6,337% tot nihil. De afbouw is sinds 2023 afhankelijk van het verzamelinkomen over box 1, box 2 en box 3 en niet meer alleen op basis van het inkomen uit werk en woning.
Arbeidskorting
In 2025 bedraagt de maximale arbeidskorting € 5.599 (2024: € 5.532). Vanaf een arbeidsinkomen van € 43.071 (2024: € 39.957) wordt de arbeidskorting met 6,51% afgebouwd tot nihil. Onder arbeidsinkomen wordt verstaan: inkomen dat uit tegenwoordige arbeid is genoten zoals winst, loon of resultaat uit één of meer werkzaamheden.
(Alleenstaande) ouderenkorting
Ook deze kortingen worden iets verhoogd. De maximum ouderenkorting wordt € 2.035 (2024: € 2.010) en de alleenstaande ouderenkorting wordt € 531 (2024: € 524). De ouderenkorting wordt vanaf een verzamelinkomen van € 45.308 (2024: € 44.770) met 15% afgebouwd tot nihil.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)
Deze heffingskorting is bedoeld om werken voor alleenstaanden en minstverdienende partners met kinderen tot 12 jaar aantrekkelijker te maken.
Eerder was er sprake van om de IACK per 2025 af te schaffen, maar dit wordt nu teruggedraaid. Wel zal vanaf 2027 deze heffingskorting alsnog geleidelijk worden afgebouwd tot nihil in 2035.
De IACK bedraagt 11,45% van het arbeidsinkomen boven € 6.145 (2024: € 6.073) met een maximum van € 2.986 (2024: € 2.950)
MKB-winstvrijstelling voor ondernemers
Vanaf 2025 wordt de MKB-winstvrijstelling verlaagd naar 12,7% (2024: € 13,31%). Met deze vrijstelling kunnen belastingplichtige IB-ondernemers het bedrag aan belastbare winst verlagen waardoor zij minder inkomstenbelasting zijn verschuldigd.
Verduidelijking aftrek huurderslasten onzelfstandige werkruimte
In het Belastingplan 2025 wordt ingegaan op de niet-aftrekbaarheid van kosten die een ondernemer maakt voor een onzelfstandige werkruimte in een als ondernemingsvermogen geëtiketteerde woning. In lijn met jurisprudentie en parlementaire geschiedenis komen kosten en lasten, ook wel huurderslasten genoemd, die een ondernemer met een dergelijke werkruimte maakt, niet voor aftrek in aanmerking in de inkomstenbelasting. Dergelijke huurderslasten omvatten bijvoorbeeld uitgaven voor de inrichting (meubilair, stoffering, behangen schilderwerk), gas, water en licht.
Met deze aftrekbeperking beoogt het kabinet een zo veel mogelijk gelijke behandeling te bewerkstelligen van werkruimtes voor ondernemers, resultaatgenieters, directeur-grootaandeelhouders en werknemers in loondienst.
Aanpassing tarief box 2
Vanaf 2024 bestaat het belastingtarief in box 2 voor inkomsten uit aanmerkelijk belang uit twee schijven. Over de eerste € 67.000 (fiscaal partners € 134.000) betaalt u 24,5% en een tarief van 33% voor het meerdere.
Met ingang vanaf 2025 wordt het hoogste belastingtarief van 33% verlaagd naar 31%.
Belastingtarief in box 3 blijft ongewijzigd
Ondanks eerdere aankondigingen zal het belastingtarief in box 3 sparen en beleggen in 2025 niet worden verlaagd en blijft deze toch 36%. Wel gaat het bedrag aan heffingsvrij vermogen omhoog van € 57.000 naar € 57.684 in 2025.
Kamerbrief box 3: de stand van zaken rechtsherstel box 3
Sinds het beruchte “kerst-arrest” staat het forfaitaire stelsel van belastingheffing over vermogen onder druk. De Hoge Raad heeft bepaald dat het huidige systeem van vaste forfaitaire rendementen voor spaargeld, overige bezittingen en schulden niet houdbaar is en zij heeft aangegeven dat alleen het werkelijk behaalde rendement mag worden belast als dit lager is dan het forfaitaire rendement. De afgelopen maanden heeft de Hoge Raad in nieuwe uitspraken meer uitleg gegeven over de manier waarop dit werkelijke rendement berekend moet worden.
In een afzonderlijke kamerbrief geeft de staatssecretaris aan dat op dit moment aan nieuwe wetgeving wordt gewerkt om de belastingheffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de uitspraken van de Hoge Raad. In deze nieuwe wetgeving worden de regels voor het bepalen van het werkelijke rendement opgenomen. Het kabinet heeft besloten om voor de definitie van werkelijk rendement de Hoge Raad te volgen. Dat betekent dat zowel het directe als het indirecte rendement (en zonder aftrek van het heffingsvrij vermogen) in de heffing moet worden meegenomen. Dit betekent verder dat bij verhuurd onroerend goed niet alleen de werkelijke huuropbrengsten belast moet worden, maar ook de ongerealiseerde waardestijging in een jaar.
Daarnaast worden ook onderwerpen uitgewerkt waar de Hoge Raad zich niet expliciet over heeft uitgesproken. Hierbij blijft het uitgangspunt dat de regels zoveel mogelijk aansluiten bij het oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij de invoering van het forfaitaire stelsel in box 3. De verwachting is dat deze nieuwe wet per 1 juni 2025 van kracht zal worden.
Tegenbewijsregeling
Verder gaat de staatssecretaris in op de groep belastingplichtigen die gebruik kan maken van de tegenbewijsregeling. Hij geeft aan dat het kabinet heeft gekozen voor een ruime doelgroep. Hierdoor kunnen belastingplichtigen bij wie de belastingaanslag al vaststond op 6 juni 2024, maar nog niet op 24 december 2021, in aanmerking kunnen komen voor aanvullend rechtsherstel, indien hun werkelijke rendement lager was dan het veronderstelde forfaitaire rendement. Voorwaarde hiervoor is wel dat zij tijdig bezwaar hebben gemaakt of dat binnen de termijn van vijf jaar een verzoek tot ambtshalve vermindering wordt gedaan. Het invullen en indienen van het formulier waarmee het werkelijke rendement kan worden opgegeven, wordt gezien als zo’n verzoek. Naar verwachting zal dit formulier begin volgend jaar beschikbaar worden gesteld.
Daarnaast bespreekt de staatssecretaris ook hoe er moet worden omgegaan met andere onderwerpen, zoals het eigen gebruik van onroerend goed, de aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar, de berekening van vermindering ter voorkoming van dubbele belastingheffing, de toepassing van de schuldendrempel, vrijstelling voor groene beleggingen en de budgettaire gevolgen van deze wijzigingen.
Afschaffing partiële buitenlandse belastingplicht vanaf 2025 blijft in stand
Vorig jaar is al bekend gemaakt dat de partiële buitenlandse belastingplicht vanaf 2025 zal worden afgeschaft. Deze regeling bood expats met een 30%-regeling de mogelijkheid om, ondanks hun fiscale woonplaats in Nederland, als (partieel) buitenlandse belastingplichtige te worden beschouwd voor hun inkomsten in box 2 en box 3. Hoewel de maximale belastingvrije vergoeding en de salarisnormen zullen wijzigen, blijft de afschaffing van de partiële buitenlandse belastingplicht gehandhaafd. Dit betekent vooral voor vermogende expats een verzwaring van hun belastingdruk. Voor expats die vóór 2024 al gebruikmaken van de 30%-regeling geldt een overgangsregeling. Zij kunnen tot en met 2026 blijven profiteren van de partiële buitenlandse belastingplicht.
Loonbelasting
30%-regeling wordt 27%-regeling
De 30%-regeling is een belastingvoordeel voor buitenlandse werknemers in Nederland, waarmee werkgevers tot 30% van het loon belastingvrij kunnen vergoeden voor extraterritoriale kosten, zoals dubbele huisvesting. Met ingang van 1 januari 2024 is deze regeling versoberd door de introductie van de 30-20-10-regeling. Deze regeling hield in dat expats gedurende vijf jaar elke 20 maanden 10% minder recht hadden op een belastingvrije vergoeding. Deze bezuiniging wordt nu deels teruggedraaid. Vanaf 1 januari 2027 zal de maximale onbelaste vergoeding 27% in plaats van 30% worden. Werknemers die vóór 2024 al gebruik maakte van de 30%-regeling vallen onder het overgangsrecht en behouden het recht op een belastingvrije vergoeding van 30% gedurende de gehele looptijd van hun 30%-regeling.
Verhoging salarisnorm voor de 30%-regeling
Om een deel van de kosten van het terugdraaien van de bezuinigingen te dekken, zal de salarisnorm worden verhoogd. Deze vereiste salarisnorm voor de 30%-regeling zal per 1 januari 2027 stijgen van € 46.107 naar € 50.436 (2024). Voor werknemers onder de 30 jaar met een masterdiploma wordt de salarisnorm verhoogd van € 35.048 naar € 38.338 (2024). Door de verhoging van de salarisnorm zullen minder buitenlandse werknemers in aanmerking komen voor de 30%-regeling.
Wijziging voorwaarden voor internationale waardeoverdracht van pensioen
Het Nederlandse beleid inzake internationale aspecten van waardeoverdracht van pensioen is aangepast naar aanleiding van uitspraken van het Europees Hof van Justitie op 16 november 2023. Het hof oordeelde dat Nederland onterecht eisen stelde aan internationale waardeoverdracht, namelijk dat afkoopmogelijkheden in het buitenland niet ruimer mochten zijn en dat pensioenuitvoerders aansprakelijkheid moesten accepteren voor Nederlandse belastingheffing. Beide eisen beperkten het vrije verkeer van werknemers en zijn daarom vanaf 16 november 2023 vervallen.
Vennootschapsbelasting
Tarieven VPB blijven gelijk in 2025
In 2025 zijn er geen wijzigingen voorgesteld in de tarieven en tariefschijven in de vennootschapsbelasting (Vpb). Net zoals in 2024 blijft het lage Vpb-tarief van 19% gelden voor de eerste schijf bij een belastbare winst van € 200.000. Daarboven blijft het tarief 25,8%.
Beperking fiscale regelingen rondom giften
Zowel in de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting geldt een giftenaftrek voor giften aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) of aan Sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s). Voor de Vpb zijn deze zogenoemde niet-zakelijke giften tot ten hoogste 50% van de fiscale winst aftrekbaar, met daarbij een maximumaftrek van € 100.000.
In het Belastingplan 2025 stelt het kabinet voor om deze giftenaftrek in de Vpb te laten vervallen met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Dus als u hier toch gebruik van wilt maken, dan zult u dit jaar nog giften moeten doen!
Ook de regelingen in de dividendbelasting en de inkomstenbelasting die verband houden met ‘’geven uit de vennootschap’’ komen met ingang van 1 januari 2025 te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat giften gedaan vanuit een vennootschap (op initiatief van de DGA), die als een dividenduitdeling worden gezien, niet langer vrijgesteld zijn van heffing in box 2 en de dividendbelasting. Dus doe uw belastingvoordeel dit jaar nog, als u wilt schenken vanuit uw BV!
Ter verduidelijking: zakelijke giften, zoals bijvoorbeeld in het kader van sponsoring en reclame aan goede doelen, blijven aftrekbaar van de fiscale winst!
Verder wordt de giftenaftrek in de inkomstenbelasting zonder versobering in stand gehouden.
Aanpassing liquidatieverliesregeling
De liquidatieverliesregeling in de vennootschapsbelasting (Vpb) komt er kort gezegd op neer dat er een uitzondering wordt gemaakt op de deelnemingsvrijstelling. Dit houdt in dat een verlies bij de liquidatie van een deelneming in de Vpb aftrekbaar is, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het belastingplan 2025 wordt voorgesteld om de liquidatieverliesregeling op twee onderdelen te wijzigen, te weten:
- Wijziging van de berekening van het voor de deelneming ‘’opgeofferd bedrag’’. Er zal ook rekening worden gehouden met een door de belastingplichtige eerder in aftrek gebracht afwaarderingsverlies op een vordering die naderhand weer aan de belastbare winst moest worden toegevoegd, zonder dat de belastingplichtige een corresponderende (opwaarderings-)reserve heeft gevormd. Voor dergelijke gevallen zal het opgeofferde bedrag in zoverre worden opgehoogd.
- Wijziging van de tussenhoudsterbepaling. In bepaalde situaties is gebleken dat in strijd met het doel en de strekking van de liquidatieverliesregeling het mogelijk is om een in beginsel niet-aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming om te zetten in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming. Voorgesteld wordt om deze mogelijkheid weg te nemen.
BTW
Afschaffing verlaagd BTW-tarief op kunst, cultuur, boeken, sport en hotelovernachtingen
Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2026 het verlaagde BTW-tarief van 9% op kunst, boeken (ook digitale), tijdschriften, sport, waaronder zwembaden, sportscholen en sportwedstrijden, musea, muziek- en theatervoorstellingen, en optredens van artiesten af te schaffen en te vervangen voor het algemene BTW-tarief van 21%.
Daarnaast zal de btw-verhoging ook gelden voor de verhuur van hotelkamers, gemeubileerde vakantiewoningen, stacaravans en kortdurend verstrekken van logies aan asielzoekers, werknemers, dak- en thuislozen en studenten. Een uitzondering hierop is de verhuur van kampeerplaatsen waarbij de huurder zelf een tent of caravan meeneemt en slechts kort verblijft op een kampeerterrein. Hiervoor blijft het lage BTW-tarief van 9% gelden.
Voor attractieparken, speeltuinen, siertuinen, circussen, dierentuinen en bioscopen blijft het verlaagde tarief echter wel gelden.
Btw-herziening op onroerende investeringsdiensten
In het Belastingplan 2025 stelt het kabinet voor om vanaf 1 januari 2026 een BTW herzieningsregeling te introduceren voor verrichte investeringsdiensten voor vastgoed. Deze verplichting zal gelden voor investeringsdiensten met een bedrag van meer dan € 30.000 per dienst.
Er is al een btw-herzieningsregeling voor investeringen in roerende en onroerende goederen. Deze regeling houdt in dat het gebruik van roerende investeringsgoederen vier jaar lang en voor het gebruik van gebouwen negen jaar lang ná het jaar van ingebruikname wordt gevolgd.
Als in die periode het gebruik van het investeringsgoed verandert (bijvoorbeeld van btw belast gebruik naar vrijgesteld of andersom), kan dit gevolgen hebben voor de btw-aftrek. De btw die eerder is afgetrokken, kan dan worden herzien. Dit kan betekenen dat u btw moet terugbetalen (als het gebruik verandert van btw belast gebruik naar btw vrijgesteld gebruik) of dat u juist btw kunt terugvragen (als het gebruik verandert van btw vrijgesteld naar btw belast gebruik).
Investeringsdiensten
Voor investeringsdiensten aan gebouwen bestaat op dit moment nog geen herzieningsregeling. Zo kunt u op dit moment een woning verbouwen en daarna voor korte tijd btw belast verhuren en de volledige btw in aftrek nemen. Als deze woningen later vrijgesteld worden verhuurd, dan hoeft de btw-aftrek niet te worden herzien.
Om dit soort constructies tegen te gaan wordt voorgesteld de herzieningsregeling vanaf 1 januari 2026 uit te breiden naar investeringsdiensten voor onroerende zaken met een duurzaam en langdurige karakter, zoals vernieuwing, vervanging, onderhoud en herstel. De herziening van btw op bijvoorbeeld schoonmaakdiensten zal niet worden geraakt door dit voorstel. Deze maatregel zal naar verwachting een forse impact hebben voor u als vastgoedeigenaar; u moet nu ook voor investeringsdiensten 5 jaar lang de het gebruik controleren.
Deze btw-herzieningsregeling zal gelden voor alle investeringsdiensten die vanaf 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Neemt u een investeringsdienst vóór 1 januari 2026 in gebruik dan geldt deze herzieningsregeling nog niet.
Het blijft echter de vraag of een herzieningstermijn van 5 jaar, in plaats van 10 jaar, wel in overeenstemming is met recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie.
Overdrachtsbelasting
Het tarief van de overdrachtsbelasting gaat omlaag
Zoals eerder in de media aangekondigd gaat het algemene tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen (woningen die de koper niet zelf gaat bewonen) per 1 januari 2026 omlaag van 10,4 procent naar 8 procent. De verlaging is bedoeld om de vastgoedmarkt toegankelijker te maken voor investeerders, die een belangrijke rol spelen in het beschikbaar stellen van huurwoningen en bedrijfsruimten. Bovendien hoopt de overheid met deze maatregel de doorstroom op de vastgoedmarkt te bevorderen.De verlaging van de overdrachtsbelasting is van toepassing op beleggers die onroerend goed aankopen dat niet als eigen woning zal worden gebruiken. Dit betreft onder andere:
- Verhuurders die woningen beschikbaar stellen voor de huurmarkt.
- Beleggers in commercieel vastgoed, zoals winkels, kantoren en bedrijfspanden.
- Vastgoedfondsen en andere investeerders die panden aankopen voor beleggingsdoeleinden.
Belangrijk om op te merken is dat de verlaging niet van toepassing is op particuliere kopers die een woning aanschaffen om zelf in te wonen. Voor hen blijft het lage overdrachtsbelastingtarief van 2% van kracht.
Bent u van plan te investeren in vastgoed, dan is dit het moment om de gevolgen van de verlaging van de overdrachtsbelasting te overwegen in uw strategie. De verlaging kan uw aankoopkosten verlagen, waardoor uw rendement op lange termijn verbetert (in box 3 of box 2).
Wij raden aan om uw beleggingsportefeuille opnieuw te evalueren en te kijken welke kansen deze verlaging met zich meebrengt. Indien gewenst kunnen wij u helpen bij het doorrekenen daarvan.
Schenk- en Erfbelasting
Wat u moet weten over het wetsvoorstel ‘Aanpassing Fiscale Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025’
De staatssecretaris van Financiën heeft op Prinsjesdag het wetsvoorstel aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 bij de Tweede Kamer ingediend, welke onderdeel is van het pakket Belastingplan 2025. Het is de bedoeling dat het overgrote gedeelte van de wet op 1 januari 2026 in werking zal treden. Dit voorstel heeft als doel de huidige regelingen rondom bedrijfsopvolging in de erf- en schenkbelasting te moderniseren en eerlijker te maken. Bedrijfsopvolging is een belangrijk onderwerp voor veel familiebedrijven en ondernemers, en deze wijzigingen kunnen aanzienlijke impact hebben. In deze nieuwsbrief vatten wij de belangrijkste punten voor u samen.
Waarom deze aanpassingen?
De huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (BOF) bieden ondernemers fiscale voordelen bij de overdracht van een familiebedrijf, bijvoorbeeld door een vermindering van de belastingdruk. Echter, er is kritiek op de effectiviteit en rechtvaardigheid van deze regelingen. Het wetsvoorstel van 2025 is erop gericht om de regeling transparanter, eenvoudiger en meer in lijn met de hedendaagse bedrijfspraktijken te maken.
De belangrijkste wijzigingen op een rij
Beperking toegang BOR en DSR ab (doorschuifregeling aanmerkelijk belang)
- Aanmerkelijkbelanghouders die minimaal 5% van de gewone aandelen houden van het geplaatste kapitaal, met of zonder stemrecht, komen in aanmerking voor de BOR en de DSR ab. Daarmee snijdt het de band met het aanmerkelijkbelang-begrip voor soort aandelen en derivaten door. Een uitzondering wordt voor een belang – met of zonder ab – waarbij met de partner en bloed- en aanverwanten in de neergaande lijn van een eerste familiaire aandeelhouder een belang van 25% in een lichaam (dat een onderneming drijft) wordt gehouden.
- Daarnaast kwalificeren voor de BOR en DSR ab ook een vruchtgebruik of blooteigendom van het hiervoor genoemde belang in gewone aandelen, directe of indirect gehouden preferente aandelen in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging en verwaterde indirecte belangen.
- Aanmerkelijkbelanghouders met een belang dat kleiner is dan 5% van het geplaatste kapitaal worden beschouwd als beleggers. Zij kwalificeren in beginsel niet voor de BOR of DSR ab.
- Uitgesloten van de BOR en DSR ab zullen zijn: opties op aandelen, winstbewijzen, aanmerkelijk belangen op grond van de meetrek- en meesleepregeling, een fictief aanmerkelijke belang en lidmaatschapsrechten van coöperaties en tracking stocks.
- Bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als privé worden gebruikt (gemengd gebruik) mogen naar keuze als ondernemingsvermogen op de balans worden gezet, dan wel als privévermogen buiten de onderneming blijven (keuzevermogen). Keuzevermogen dat op de ondernemingsbalans staat, kwalificeert vanaf 2025 alleen nog als ondernemingsvermogen voor de BOR/DSR voor zover dit vermogen daadwerkelijk binnen de onderneming wordt gebruikt. De mate waarin een vermogensbestanddeel zakelijk of privé wordt gebruikt is niet altijd eenvoudig te bepalen. Daarom gaat deze nieuwe regel om doelmatigheidsredenen gelden voor vermogensbestanddelen met een waarde van minimaal € 100.000 en een zakelijk gebruik van minder dan 90% op het moment van schenking/vererving van de onderneming.
Afschaffing dienstbetrekkingseis DSR
De dienstbetrekkingseis voor de DSR wordt afgeschaft. De dienstbetrekkingseis houdt in dat voor de DSR bij schenking de bedrijfsopvolger ten minste 36 maanden in dienst moet zijn van de onderneming die wordt geschonken. Deze eis komt te vervallen per 1 januari 2025.
Wel zal er een minimumleeftijd van 21 jaar ingevoerd worden voor zowel de BOR als de DSR bij schenking. Deze minimumleeftijd geldt echter niet bij vererving.
Afschaffing doelmatigheidsmarge
Met ingang van 1 januari 2025 wordt de 5%-doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR afgeschaft (ingangsdatum voor BOR is 1 januari 2025; voor DSR is dat later, de precieze datum is nog niet bekend).
De 5%-doelmatigheidsmarge houdt in dat eventueel aanwezig beleggingsvermogen tot een maximum van 5% van het ondernemingsvermogen, toch kwalificeert voor de BOR en DSR.
Versoepeling van de bezits- en voortzettingseis BOR
Deze versoepelingen hebben betrekking op de zogenoemde bezitseis voor de erflater of schenker en de zogenoemde voortzettingseis voor de verkrijger. Met deze versoepelingen wordt een groot deel van de in de praktijk ervaren knelpunten opgelost. Naast een verkorting van de voortzettingstermijn van vijf jaren naar drie jaren die al ingaat per 1 januari 2025 voor verkrijgingen vanaf die datum, komen er meer mogelijkheden voor juridische herstructureringen. Het voorstel is om de tegemoetkomingen in de regelgeving uit te breiden, waardoor bij meerdere gebeurtenissen voldaan wordt aan de voortzettingseis.
Aanpak ‘rollatorinvesteringen’
Gebruikmaking van de BOR wordt in gevallen dat erflaters of schenkers op (zeer) hoge leeftijd een onderneming starten, een aandeel in een onderneming kopen, of een aanmerkelijk belang daarin verwerven, aan zwaardere voorwaarden verbonden. Volgens het kabinet is in dergelijke situaties geen sprake van een reële bedrijfsopvolging. Deze maatregel verlengt in die gevallen de bezitstermijn. Voor ondernemers die later dan twee jaren na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd beginnen met (het houden van een belang in) een onderneming wordt de bezitstermijn gradueel verlengd (6 maanden per extra verstreken jaar)[1].
Aanpak dubbel-BOR constructies
Met deze maatregel wil het kabinet te voorkomen dat vaker dan één keer de BOR wordt toegepast op dezelfde onderneming. Dat is bijvoorbeeld mogelijk als iemand een onderneming schenkt met toepassing van de BOR, die onderneming na de voortzettingstermijn terugkoopt met beleggingsvermogen en na een nieuwe voorzettingstermijn wederom schenkt met toepassing van de BOR. De voorgestelde maatregel sluit toepassing van de BOR uit voor zover de onderneming op enig eerder moment in bezit is geweest van de verkrijger. De maatregel geldt ongeacht de relatie tussen de overdrager en de verkrijger.
Erg opvallend is dat het niet relevant is of de verkrijger de BOR bij de eerste overdracht heeft toegepast. Indien de BOR niet is toegepast bij de eerste overdracht, is er immers geen sprake van dubbele toepassing van de BOR.
Wat betekent dit voor u?
Bent u van plan uw bedrijf over te dragen aan de volgende generatie, of speelt dit onderwerp een belangrijke rol binnen uw onderneming? Dan is het essentieel om op de hoogte te blijven van deze ontwikkelingen. De voorgestelde wijzigingen kunnen van invloed zijn op de manier waarop u uw bedrijfsopvolging plant en uitvoert. Het is daarom verstandig om, waar nodig, juridisch of fiscaal advies in te winnen om te anticiperen op de komende veranderingen.
Heeft u vragen of wilt u meer informatie over hoe dit wetsvoorstel uw specifieke situatie beïnvloedt? Neem dan contact met ons op. Wij helpen u graag verder.
[1] De toelichting geeft het voorbeeld van iemand die 69 wordt op 1 januari 2026 en een dag later een onderneming start. Wanneer deze ondernemer vervolgens op 80-jarige leeftijd overlijdt, dan is de reguliere bezitstermijn van één jaar opgelopen vanaf 69 jaar (AOW-leeftijd + 2 jaar) tot overlijden, dus gedurende 11 jaar, met een half jaar per jaar. Daarmee zou de bezitstermijn op 6,5 jaar komen (1 jaar + 0,5 x 11 jaar = 6,5 jaar.
Hoofdkantoor
Hoofdstraat 2
2351 AJ Leiderdorp
bel ons
071-5422720